Derogatie

 

Meer bemesten met zorg voor waterkwaliteit 
De Vlaamse regering werd door een beslissing van het Europees Hof in 2005 verplicht om heel Vlaanderen als kwetsbaar gebied in te kleuren. Daardoor gelden in heel Vlaanderen de strengste bemestingsnormen van de Europese nitraatrichtlijn.

Vlaanderen wil onder bepaalde voorwaarden meer bemesten zonder afbreuk te doen aan de waterkwaliteitsdoelstellingen. Daarom diende ze in maart 2007 bij Europa een zogenaamd derogatieverzoek in. Op 6 november 2007 gaf het nitraatcomité gunstig advies over de derogatieaanvraag van Vlaanderen. Op 21 december 2007 besliste de Europese Commissie om het derogatieverzoek in te willigen.

De aangevraagde derogatie heeft een duurtijd tot eind 2010. Een verlenging van die derogatie door de Europese Commissie is enkel mogelijk wanneer de waterkwaliteit substantieel verbetert. Een haalbare kaart als de voorwaarden strikt worden opgevolgd.

 

Bemestingsnormen en teelten
Volgens de nitraatrichtlijn mag in kwetsbare zones water ten hoogste 170 kg stikstof per hectare en per jaar uit dierlijke mest worden toegediend. Wetenschappelijk onderzoek dat Vlaanderen liet uitvoeren toont aan dat in sommige gevallen landbouwers meer mest kunnen toedienen zonder daarbij de waterkwaliteit aan te tasten. De Vlaamse derogatieaanvraag stoelt op dit principe.

In Vlaanderen kan de bemestingsnorm voor dierlijke mest per hectare en per jaar worden verhoogd van:

  • 250 kg stikstof voor grasland en voor maïs na een snede gemaaid gras.
    Dit betekent een verhoging van 80 kg stikstof per hectare;
  • 200 kg stikstof voor wintertarwe met nadien een vanggewas en voor suikerbieten of voederbieten. Goed voor een verhoging van 30 kg stikstof per hectare.

 

De totale bemestingsnorm voor stikstof blijft ongewijzigd behalve voor voederbieten, wintertarwe met een vanggewas en maïs voorafgegaan door een snede gemaaid gras op zandgronden. Voor die teelten is de maximale bemestingsnorm voor stikstof 260 kg stikstof per ha per jaar. De bemestingsnormen voor percelen die onder derogatie vallen verschillen per jaar. U vindt ze in de tabellen hieronder.

 

Bemestingsnormen voor percelen onder derogatie 2007

Gewasgroep

P2O5  Totale N Niet zand    Totale N zand            N uit dierlijke mest    N uit andere meststoffen              N uit kunstmest
Grasland   100     350  350   250  170     250
Gras + maïs   95       275     260     250     170     150
Wintertarwe met vanggewas          95  275     260   200     170     175
Suikerbieten 80       220  220     200     170     150
Voederbieten  95 275     260   200  170     175

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Bemestingsnormen voor percelen onder derogatie 2008:

Gewasgroep

P2O5  Totale N Niet zand    Totale N zand            N uit dierlijke mest    N uit andere meststoffen              N uit kunstmest
Grasland   100     350  350   250  170     250
Gras + maïs   90       275     260     250     170     150
Wintertarwe met vanggewas          90  275     260   200     170     175
Suikerbieten 80       220  220     200     170     150
Voederbieten  90 275     260   200  170     175

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



Voor percelen onder derogatie 2009 en 2010:

Gewasgroep

P2O5  Totale N Niet zand    Totale N zand            N uit dierlijke mest    N uit andere meststoffen              N uit kunstmest
Grasland   100     350  350   250  170     250
Gras + maïs   85    275     260     250     170     150
Wintertarwe met vanggewas          85 275     260   200     170     175
Suikerbieten 80       220  220     200     170     150
Voederbieten  85 275     260   200  170     175

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Code van Goede Landbouwpraktijken
Het algemene principe van de Vlaamse derogatie is een doorgedreven toepassing van de code van goede landbouwpraktijken: er wordt bemest in functie van de gewasbehoeften, de bodemeigenschappen en het tijdstip. Hierdoor benutten de gewassen de stikstof efficiënter en vermindert het risico op nitraatuitspoeling.

Door derogatie kan de landbouwer meer dierlijke mest toepassen, ten koste van kunstmest. En dit zonder dat de nitraatuitspoeling tijdens de winter verhoogt.

Hieronder ziet u een aantal voorbeelden van goede landbouwpraktijken. Ze steunen op wetenschappelijk onderzoek en op proefveldwerking in Vlaamse onderzoekcentra:

  • ten minste 2/3 van de dierlijke mest, met uitzondering van bemesting door beweiding, toedienen vóór 15 mei;
  • grasland in het voorjaar ploegen en het onmiddellijk laten volgen door een gewas dat veel stikstof opneemt, zoals gras, bieten en maïs;
  • nadat blijvend grasland is geploegd, het niet meer bemesten. De bodem stelt dan immers voldoende stikstof ter beschikking van het gewas.
  • nadat de wintertarwe is geoogst er onmiddellijk een zogenaamd niet-vlinderbloemig vanggewas inzaaien en dit ten laatste op 10 september. Dit vanggewas mag niet ingeploegd worden vóór 15 februari het jaar nadien.

 

Jaarlijkse aanvraag
Landbouwers die de derogatie willen toepassen dienen jaarlijks een aanvraag in bij de Mestbank. Ook verklaren ze zich akkoord met de voorwaarden die worden gekoppeld aan de derogatie. De Mestbank zal mogelijke derogatiebedrijven gericht informeren over de modaliteiten.

 

Mestsoorten binnen derogatie
Slechts een beperkt aantal mestsoorten mag toegepast worden op percelen waarvoor een landbouwer derogatie aanvraagt. De stikstof-fosfaatverhouding van sommige mestsoorten, zoals zuivere varkensmest, laat het immers niet toe om de fosfaatgift onder controle te houden als er 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare wordt toegepast.

Dit zijn de mestsoorten die voor de derogatie in aanmerking komen:

  • mest van rundvee, met uitzondering van mestkalveren;
  • mest van paarden, geiten en schapen;
  • de dunne fractie van gescheiden varkensmest. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag het aandeel van de zwevende delen, stikstof en fosfaat in de dunne fractie respectievelijk maximaal 20%, 65% en 30% bedragen ten opzichte van de ruwe varkensmest.

 

Verwachtingen
Wellicht 11.000 landbouwbedrijven zullen een derogatie aanvragen. En ongeveer 200.000 hectare zal volgens de bepalingen van de derogatie worden bemest. Zo zal circa 14,5 miljoen kg stikstof uit dierlijke mest extra worden aangewend.

De extra afzet bedraagt voor:

  • grasland: 10 miljoen kg stikstof. Grasland zal ruim 60 % uitmaken van de derogatieoppervlakte;
  • maïs: 4 miljoen kg stikstof;
  • bieten en wintertarwe: 0,5 miljoen kg stikstof.

 

De totale extra mestafzet door de derogatie komt overeen met 3 miljoen ton dierlijke mest. Het resterende mestoverschot in Vlaanderen kan dan grotendeels worden weggewerkt en teruggebracht tot nog nauwelijks 300.000 kg stikstof.

De rundveehouderij en varkenshouderij krijgen hierdoor meer mogelijkheden. De waterkwaliteit moet echter tegelijk verbeteren. De derogatie laat dit toe op voorwaarde dat de landbouwers die erin stappen de bepalingen strikt naleven.

 

Bron : Vlaamse Landmaatschappij